Mijn masterscriptie waarin ik de keuze voor en het gebruik van gedifferentieerde inwerkingtreding beoordeel vanuit het primaat van de wetgever op basis van een empirisch onderzoek naar dit fenomeen in de periode 1995 - 2024 is hier te lezen:
Abstract
In Nederland dient een wet haar eigen inwerkingtreding te regelen. In het huidige wetgevingsbeleid is het uitgangspunt dat aan de regering de bevoegdheid wordt gedelegeerd om bij koninklijk besluit het inwerkingtredingstijdstip van een wet vast te stellen. De regering kan ook de bevoegdheid gedelegeerd krijgen om dit tijdstip te kunnen differentiëren per onderdeel van de wet. De wet staat in dat geval gedifferentieerde inwerkingtreding toe. In het recente verleden leverde deze mogelijkheid in enkele gevallen staatsrechtelijke spanningen op wanneer de regering deze aanwende om een bij amendement geïntroduceerd onderdeel van een wet niet in werking te laten treden. Deze incidenten nopen tot het formuleren van een duidelijker normatief kader waarbinnen wetgever en regering moeten opereren bij het toestaan van en gebruik van gedifferentieerde inwerkingtreding. Ook is het nodig om een beter beeld te krijgen van dit fenomeen in de wetgevingspraktijk.
In het Nederlandse staatsrecht wordt uitgegaan van het primaat van de democratisch gelegitimeerde wetgever. Uit dit primaat volgt in de context van de inwerkingtreding van wetten dat een wet die de grondwettelijke wetgevingsprocedure heeft doorlopen steeds zo snel mogelijk en in zijn geheel in werking moet treden. Dit moet dan ook steeds het uitgangspunt zijn voor het normeren van gedifferentieerde inwerkingtreding.
Dit onderzoek werkt dit uitgangspunt verder uit en formuleert voor de wetgever en regering elk vier principes die hun rol bij gedifferentieerde inwerkingtreding normeren. De wetgever dient bij zijn keuze of en zo ja hoe hij gedifferentieerde inwerkingtreding toelaat invulling te geven aan de principes van uitzondering, motivering, doelbinding en nauwkeurige begrenzing. Voor de regering gelden bij haar keuze om gebruik te maken van een gedelegeerde differentiatiebevoegdheid ook de principes van uitzondering, motivering en doelbinding, en geldt daarnaast het principe van gehele inwerkingtreding.
Uit dit onderzoek blijkt dat in de periode van 1995 tot en met 2024 maar beperkt invulling wordt gegeven aan de voor de wetgever en regering geldende principes inzake gedifferentieerde inwerkingtreding. Het toelaten van gedifferentieerde inwerkingtreding lijkt inmiddels meer regel dan uitzondering, waarbij veelvuldig zeer ruime differentiatiebevoegdheid wordt gedelegeerd. De motivering door zowel wetgever en regering schiet met grote regelmaat tekort. De regering betracht wel enige terughoudendheid in het gebruik van gedifferentieerde inwerkingtreding in de gevallen waarin dat wel mogelijk is, en laat wetten goeddeels volledig in werking treden. Tegelijkertijd hebben bij naar verwachting 54 tot 67 wetten in de onderzoeksperiode inhoudelijke, niet-invoeringstechnische redenen in strijd met het doelbindingsprincipe een rol gespeeld bij de totstandkoming van het inwerkingtredingsbesluit van de regering. Dat is fors meer dan de gevallen die tot nu toe in de literatuur zijn beschreven.
Reacties